De plaats St. Vith werd voor het eerst vermeld in oorkonden van de 12de eeuw. Vanaf 1151 werd er hier een tolkantoor ingericht door de hertogen van Limburg. In 1271 werd St.Vith verkocht als Luxemburgs leen aan Walram de Rode uit het huis Valkenburg-Montjoie. Onder de heerschappij van Johann von Valkenburg-Montjoie werd deze marktplaats rond 1350 van vestingen voorzien: Uitbreiding van de burcht evenals bouw van de stadsmuren met verdedigingstorens.
Sinds St.Vith werd verbonden met Vianden is de betekenis van de stad onder de graaf van Sponheim en de graaf van Nassau steeds meer toegenomen. Zij vormde economisch (marktplaats), administratief (gerechtshof en de zetel van de meier en de stadsbeambten) en militair (hier was een garnizoen gekazerneerd) een centrum, als strategisch belangrijk punt aan de noordelijke grens van Luxemburg.

De economisch opbloei werd in de loop van de eeuwen echter telkens weer door belegeringen, vernielingen ten gevolge van oorlogsgeweld, branden of epidemieën onderbroken. Zo heeft de pestepidemie in het midden van de 14de eeuw in St. Vith een groot deel van de inwoners weggerukt. Stadsbranden hebben de stad meermaals verwoest in de 16de eeuw, wat aantoonbaar is in het jaar 1517 en voor 1541. Hertog Wilhelm von Jülich, een bondgenoot van de Franse koning liet de stad in 1543 platbranden. 1689 werd zij onder Lodewijk XIV gesloopt en in de as gelegd. Zes jaar later verwoestte een vernielende stadsbrand de heropgebouwde huizen.

Door de Vrede van Aken (1748) aanvaardde de Oostenrijkse troonopvolgster Maria-Theresia haar erfenis in Luxemburg. Tijdens haar regeringstijd begon de leerindustrie in St.Vith.

In de loop van de Oostenrijks-Franse oorlog bezetten de Fransen in 1794 het huidige België en ook het gebied van St.Vith. De stad was onmiddellijk de zetel van een "Mairie" (gemeentehuis) en vormde met de omliggende gemeentehuizen het kanton St.Vith, dat van zijn kant behoorde tot het arrondissement Malmedy in het Département de l' Ourthe.

Tot in de Napoleontische tijd was St. Vith een onderdeel van Luxemburg, maar de stad werd tijdens het Congres van Wenen  in 1815 toegewezen aan Pruisen. Na de eerste wereldoorlog kwam zij tot 1940 en opnieuw in 1945 bij België, nadat zij in december 1944 tijdens het Ardennenoffensief volledig werd vernietigd.

< terug